I. Het atelier was vol rijken geur van rozen, en zoodra de lichte zomerwindin de boomen van den tuin trilde, kwam er door de opene deur een zwareadem van seringen, eene fijnere aroom van den roze-bloeienden meidoornbinnen.
Uit den hoek van een Perzischen divan, waarop hij naar gewoonteontelbare cigaretten lag te rooken, kon Lord Henry Wotton juist denglans zien der honig-zoete en honigkleurige bloesems van goudenregens; de trillende takken schenen nauwlijks dien last van vlammendmooi te kunnen dragen. Fantastische schaduwen van vogels in vluchtschoten over de lange tussore-zijden gordijnen, die voor het grooteraam hingen; zij deden er iets van een Japansch effect; zijherinnerden aan de anemieke schilders van Tokio, die, trots eene zoonoodzakelijke onbewegelijke kunst als de hunne, idee van snelheid enbeweging trachteden te beelden. Het doffe gegons der bijen, dieschuurden door het hooge ongemaaide gras of, met eentonig geduld,cirkelden om de stoffig gouden horens van den strengelenden kamperfoelie,scheen de stilte nog zwaarder te maken. Het vage gebruis van Londen wasals de bastoon van een ver orgel.
In het midden van de kamer, geklampt op een ezel, stond, ten voetenuit, het portret van een jongen man van bizondere schoonheid; opeenigen afstand zat de schilder zelve; Basil Hallward, wiensplotselinge verdwijning eenige jaren geleden zoo eene algemeenenieuwsgierigheid verwekte en aanleiding gaf tot menig vreemd vermoeden…
Nu de schilder naar de gracieuze gedaante keek, die hij zoo knap inzijne kunst had weęrspiegeld, kwam er een lach van genot over zijngelaat; lang bleef die daar glanzen.
Maar plotseling hief hij zich op, en, de oogen dicht, drukte hij metde vingers op dier leden, als zocht hij een vreemden droom, waaruithij ontwaking vreesde, in zijn brein vast te houden.
—Het is je mooiste werk, Basil. Het beste wat je ooit gedaan hebt,zei Lord Henry slapjes. Je moet dat het volgende jaar bepaald naar denGrosvenor zenden. De Academy is te groot en te algemeen. Wanneer ikdaar ook kwam, waren er ňf zooveel menschen, dat ik de schilderijenniet zien kon,—en dat was vervelend,—ňf zooveel schilderijen, datik de menschen niet kon zien, en dat was nog vervelender. Heusch, deGrosvenor is de eenige plaats.
—Ik denk niet, dat ik dit ergens naar toe zal zenden, antwoorddeBasil, terwijl hij zijn hoofd met dat vreemde gebaar achterover wierp,waarom zijne vrienden in Oxford gewoon waren hem uit te lachen. Neen,ik zend het nergens naar toe.
Lord Henry trok zijne wenkbrauwen op en keek hem verbaasd aan door dedunne blauwe kransjes van rook, die grilligjes van zijn opiumcigaretteopkrulden.
—Nergens naar toe? Beste jongen, waarom? Heb je daar een reden voor?Wat zijn jullie schilders toch malle kerels. Je doet alles ter wereldom naam te maken; zoodra je naam hčbt, verlang je niets liever dan hemte verliezen. Het is mal van je, want er is maar één ding in de wereldslechter dan bepraat te worden; dat is: niet bepraat te worden. Zooeen portret zoű je stellen boven alle jonge schilders in Engeland enhet zoű de oude jaloersch maken, als oude menschen nog zoo een emotiekonden ondervinden.
—Ik weet, dat je het dwaas van me zal vinden, antwoordde Basil; maar,waarlijk, ik kan het niet expozeeren; ik heb er te veel van mij ingelegd.
Lord Henry strekte zich op den divan uit en lachte.
—Ja ik wist wel, dat je zoű lachen, maar het is toch zoo …
—Te veel van jou! Waarlijk Basil, ik wist niet, dat je zoo ijdel was,en ik kan heusch geen gelijkenis zien tusschen jou, met je ruwgezicht, vol rimpels, en je zwart haar, en dezen Adonis, die er uitziet of hij uit ivoor en rozeblâren gemaakt is. Beste Basil! hij iseen jonge god! en jij—nu je ziet er intelligent uit en